Aspecten van verenigingsrecht
Er zijn bijna geen Nederlanders die geen lid zijn van een vereniging. Vaak is een dergelijk lidmaatschap zonder veel betrokkenheid zoals een lidmaatschap van de ANWB, omroepvereniging of vakvereniging. De meeste van de leden van dergelijke organisaties hebben waarschijnlijk nog nooit een ledenvergadering bezocht. Het lidmaatschap is veel meer aangegaan voor het verkrijgen van diensten zoals hulp bij pech onderweg, een radio en tv gids of hulp bij arbeidsconflicten. Maar zeer veel mensen zijn ook lid verenigingen waar sprake is van een frequent contact met medeleden. In die contacten gelden de geschreven regels van het verenigingsrecht en het gewoonterecht.
Vrijheid van vereniging
Sommige grondrechten hebben een vanzelfsprekende plaats in het maatschappelijk leven en stroken zozeer met de heersende rechtsopvattingen dat ze nauwelijks nog herkend worden als een grondwettelijk recht. Zo ook het recht tot vereniging. Dit recht is vastgelegd in de Grondwet. In artikel 8 staat
Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.
Er is wel sprake van een voorbehoud, namelijk de vereniging dient zich wel binnen de openbare orde te bewegen. Openbare orde is een ruim begrip en verwijst naar de fundamentele beginselen van de maatschappelijke organisatie die door de staat in wetten is vastgelegd op het gebied van publieke rust, orde en veiligheid. Een vereniging die zich richt op activiteiten die in strijd zijn met de openbare orde kan door de rechter verboden worden. Tot 1976 werd er op de verenigingen nog preventief toezicht uitgeoefend door de overheid. Ging men voor 1976 een vereniging aan voor een kortere duur dan 30 jaar dan moesten die worden erkend bij Koninklijk Besluit. Bij een oprichting voor een langere duur moest zelfs erkenning bij wet worden verkregen. Na 1976 is dit preventief toezicht door de overheid vervangen door rechterlijke controle achteraf. Dit ‘achteraf’ is dus ook van toepassing op verenigingen die een doelstelling of werkwijze hebben die in strijd zijn met de openbare orde.
De vrijheid van vereniging is voor het eerst in de Grondwet van 1848 vastgelegd. Maar deze vrijheid komt ook in meerdere verdragen terug waar de overheid zich aan gebonden heeft zoals de Universele verklaring van de rechten van de mens (1948) en het Verdrag van Rome tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (1950).
De relatie met andere rechten
De vrijheid van vereniging geeft de verenigingen een grote mate van vrijheid om de vereniging naar eigen inzicht in te richten. Zo kan men in beginsel zelf bepalen wie in de vereniging wordt toegelaten als lid. Onze grondwet kent in artikel 1, het openingsartikel de belangrijke bepaling:
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
De Algemene wet gelijke behandeling heeft oog gehad voor deze verenigingsvrijheid. In artikel 6a van deze wet lezen we in het tweede lid onder b.
1.Onderscheid is verboden bij het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of een vereniging van beroepsgenoten, alsmede bij de voordelen die uit dat lidmaatschap of uit die betrokkenheid voortvloeien.
2.Het eerste lid laat onverlet:
b. de vrijheid van een op politieke grondslag gebaseerde organisatie of vereniging om eisen te stellen, die gelet op haar doel, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Daarom blijft het gewoon mogelijk dat een bij de oprichting bewust nagestreefde ongelijke behandeling niet in strijd is met de wet. Zo kunnen verenigingen die zich richten op homoseksuelen, vrouwen of mannen, moslims en noem maar op zonder in strijd te komen met de wet gewoon worden opgericht. De activiteiten oftewel het doel van de vereniging zal niet getoetst worden door de Commissie Gelijke Behandeling.
Wettelijke regeling voor de vereniging
In Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de regels gegeven voor rechtspersonen en daarmee dus ook voor verenigingen. Van de bepalingen zoals deze te vinden zijn in de artikelen 2:1 tot en met 2:24d mag slechts worden afgeweken wanneer dit uit de wet blijkt. Deze afwijkingen dienen dan echter wel in de statuten te worden vastgelegd. Een reglement of besluit van de algemene vergadering is daarom onvoldoende om van deze wettelijke toegestane bepalingen te mogen afwijken. De bepalingen bevatten dwingend recht en slechts waar de wet dit mogelijk maakt mag men afwijken mits dit een statutaire grondslag heeft. Bij een afwijking in deze bepaling, bijvoorbeeld door een besluit van de algemene vergadering, zonder dat het besluit een statutaire grondslag heeft, dan geldt niet het besluit van de algemene vergadering maar gewoon de wettelijke bepaling omdat het besluit in strijd is met de wet. Met andere woorden, er is sprake van een nietig dan wel ongeldig besluit.
Rechtsbevoegdheid van verenigingen
In het normale rechtsverkeer staat een rechtspersoon zoals een vereniging gelijk aan een natuurlijk persoon. Uitzonderingen hierop moeten een wettelijke basis hebben bijvoorbeeld het artikel 2:30 lid 1 BW waarin is vastgelegd dat verenigingen met een beperkte rechtsbevoegdheid geen registergoederen kan verkrijgen en geen erfgenaam kan zijn. De bevoegdheden kunnen dus verschillen waar het gaat om verenigingen met volledige en beperkte bevoegdheden.
Regels binnen de vereniging
Voor de meeste leden zullen de formele regels voortvloeiend uit de wet niet de eerste zorg zijn. Daar doen zich de vragen voor of een bestuur wel of niet iets mag besluiten, of men wel of niet mag stemmen, of men met volmacht mag stemmen, of minderjarige mogen stemmen, of een bestuur wel een strafmaatregel mag opleggen en noem maar op. Ja, ook al deze zaken maken deel uit van het verenigingsrecht en natuurlijk doen zich allerlei vragen voor bi het oprichten van een vereniging. De basisbeginselen zijn daarvoor terug te vinden in de special verenigingsrecht.